tekst bundel Van gedicht tot gedicht - 1993

Vacuüm Cultuurnetwerk: Tekst uit bundel 'Van gedicht tot gedicht - compilatie 1991-1993'



Victor Vogel / Van gedicht tot gedicht - compilatie 1991-1993 / Heiloo 1993 /
© Victor Vogel (pseud.) / 48 blz. / gedichten - illustraties /
NUGI 310 / 12 ex.




Kijk, in het groene dorp

De regen voedt de algen op de witte balkons
glanzende klinkers in de leegte
de rust van Bonnard zonder die gulle warmte
miezerig land van matigheid
geuren in het natte bos

maar een vrouw met boodschappentas lacht me toe
zij fietst met lichtheid door de regen
haar bloei te jong
ik wend me af
aan haar voetjes blijft niets kleven
stralend, trots rechtop, een volle bloem
doffe bomen, grijze luchten
een lichte geur van bladerrot
het bos dat eet zichzelf op
ik kraak en roest aan stramme fiets
strenger dan ik wilde lijken
zij blijft een vrouw
haar glans ondanks
zo schaamteloos
ik ga voorbij
fietsend door de regen
ik wend me van haar af.



Aan de waterkant

Daar zijn de brede oeverlanden
tegen een eindeloze horizon
zomers geluk over het gras
de rust van hengelaars
aandachtig verzonken
in het spiegelend watervlak

een auto in de berm gezakt
nonchalante deuren open
het blik is in het groen gestrand
buiten heerst de zomer
de vaart die strak door het landschap gaat
voorzichtige staken
water rimpelloos
de ernst van de hengelaars

meer dan een spel
heilige taak
knielend onder lage luchten
vissen vangen in de zomer
in het weidse polderland
riet zachtjes door de wind gekamd
het is vrede aan de waterkant.



Queeste

Steeds weet ik dat de namen verborgen zullen blijven
en alleen tastend, minnend, ontdekkend
het leven voortgang vindt
in ademloze verwondering vervoerd, gevangen
het ego dat zichzelf ontkracht
trillend, vloeiend, tintelend in overgave
achter het gebaar de goddelijke vonk
namen eeuwig verborgen
maar koesterend als de ijle sterrennacht
de reis naar binnen en naar buiten - spiegelingen
ik drink ten volle
beseffend de overvloed en dank elk woord tekort
en elke lijn tot kunst verheven - hoogmoed
zo intensief is alleen de schoonheid
steeds weer vurig verlangd en nagejaagd
elk moment met de tederheid van nieuwe geboorte
elk moment de tijd ontkracht
de mythe rond aangeleerde tekens
alleen de sfeer die rondom hangt
alleen een kaars en de klassieke muze ingezonken
dit gedicht in de nacht zonder oordeel of zelfbeklag
het idee ruimer omarmend tot de horizon van slaap
het lichaam roept en ijdelheid verwaait
wetend dat waarheid steeds ontsnapt
aan deze luxe wijsbegeerte
de vorm in verlangen naar de geest
het steeds trager draaiende meditatierad
stralend buiten het cliché
de maagdelijke romantiek geproefd
met elk woord als eerste
iets met geen enkel belang verknoopt
zichzelf scheppend vlechtwerk van het irrationele
schouwend zoekend om het leven
leven dat zich steeds voltooid
ademend, stromend, voelend
ik beken, ik beken
ik beken en kijk niet om ...



Spoorwegmuseum

En hij zag de stilte van het licht
door de stalen spanten van de loods
zwarte glanzende wagens op ijzeren staven
trotse koetsen met wapenschild
goud-op-snee bekroond

aangeraakt door licht
van binnenruimte naar buitenruimte
achter ijle ramen de coupés
op de stenen
het uitgestorven perron
de passagiers die nooit meer komen
hier is de tijd geweest
maar nog niet helemaal vervlogen

groots en ingezonken schouwtoneel
mensenlevens overervend
kijken mag, aanraken verboden
van leven ontdaan, breed uitgemeten
gepolijste skeletten, wagens voor de eeuwen
de ernst van het kerkhof.




Visio

En op de schansen zullen de zangers staan
kinderen oogsten bloemen
op het land heeft niemand haast
heeft niemand kramp
buiten festivals en vlaggen
te proeven de glans achter het gewone
buiten de handelaren
de warmte van de straat
zo vaak verbonden met meisjes met bromfietshelmen
moeders die met hun kinderen gaan
bejaarden met klaverjasclub en parkiet
de kamers waar het leven traag
in donker zwijgend eikenhout
woorden zo vaak gebruikt als scheiding
uit welk belang, uit welke angst, het ingepakte leven
is het eerlijk om de geneugten breed uit te meten
tegenover hen die met hard werken in loondienst
zich de vrijheid verschaffen
om door onze amusementsindustrie
te worden beziggehouden
zelfs dan voel ik de onmacht om te ontmoeten
cliché's die de ruimte vullen
monden, ogen, de echo's van jeugdige idealen
gewoonweg warmtezoekend
als masker tegen naaktheid, angst
steeds zijn wij kinderen van tijdloos gevoel
daar lost iedere rede op in mededogen
de dominees verstommen
geest verstilt in het besef van vrede
zoekend ...



Labyrinten

Daarna zijn de deuren tot de kamers van de schaarste
waar sobere voorwerpen steeds sterker door het licht
worden verheven
daar liggen de hoogste idealen en de diepste eenzaamheid
het dichtst bij elkaar
waar binnen en buiten vergroeien via de wortels
van de levensboom
die met haar sappen de trage schimmel opzuigt
twijfel weerkaatst door ontelbare wanden, vloeren e
elke meetlat nutteloos
spichtig of dof
de nukken van hun opgedroogde zinnen
zij kunnen geen water putten
het licht verspild
uitgewoonde zielen radeloos
in de schaduw gaan steeds deuren open
maar ze zien niets dat hen verzacht
blinde onrust drijft hen voort
daarna telt alleen het hart
het lot en de genadedans
tenslotte.



Meneer van Berkel

Ik wil meer spiegels der werkelijkheid
vol vrouwen met rode haren
tot fraaie uitgewaaide kronen
die stevige blonde wezens die bij bushaltes dromen
of desnoods uw hand in het gras, een foto
het zaad van de seizoenen
al is het uitgebloeid
ik wil het proeven
dat sprietje hoop van dokter Dorendol
uw droomdrankje smaakt nog wat laf
vreemde vlindersprongen
ga toch de akkers van de geest bevloeien
ik wil woorden tot aan de horizon

niets gebeurt
herhaling is als lome koeien
maar toch, het fijnste licht waarop u danst
vaar dan op de ijle stromen
zing vanuit het hart
ik wil het horen zonder haast
al wat op de adem van het leven gaat
wat u oprecht heeft ingenomen
waar de ziel ten diepst geraakt

vergeef me die verheven woorden
ben slechts een kikker bij de bron
een clown die kijkt me lachend na
alleen zijn we akrobaten
dansend op ons eigen koord
ieder moet z'n afgrond zoeken
het evenwicht wat vrijheid maakt
ik wens u een behouden vaart
maar leef vooral uit het gebaar dat de verbeelding raakt
wat plooit, beweegt en wordt doordrongen
levensadem glanst
de toverspreuk die diep vanbinnen
prevelend vol kinderlijk ontzag
wees een tovenaar vooral
wees tovenaar.



Zinnen

Even spijkerbroeken oogsten
rugzakjes met beertjes
wazige blikken
leren laarzen met houten hakken
een moment vol trage adem

haarbanden oogsten
verzonken droomlippen vermoeden
gevoel in lange krullen opgeslagen
slanke benen steeds weer kruisend, draaiend
gebaren in kleine schoudertasjes
katten

vrolijke jasjes van zekerheid aandoen
hoedje erbij, de clown zijn
alles keren, verlies en winst
geliefd zijn en toch alleen

weglopen waar de hamer gaat
fabrieksschuw zijn en toch de schoorsteen eren
het puin, de schoonheid tussen stenen
foto's nemen achteraf

in kwetsbaar besef verder gaan met de verfkrabber
degelijk denken te zijn in de wind
na de eerste nachtvorst verstijven
van regenboog naar regenboog verwonderen
steeds weer de zon zoeken
kind zijn
afscheid nemen en ontmoeten
wortels in de schaduw om het licht te kennen
de dag vergloeit tenslotte
donker slokt alles op.



Verder voelgeest

Ik proef de afdruk van jouw lippen door de muren
en de wind die ruist
over de wegen tussen ons
de gloed van de dag achter wapperende gordijnen
mijn bed
de schilderijen
de afdruk van een hart

hartstocht bekruipt het eenzelvig beton
binnen zijn slechts plantenpotten
ik grijp de adem van de dag
wazig kijkend door ramen die nooit werden gelapt
ik vloek over de spullen
wat nooit door liefde aangeraakt
de berg bezit die me vertraagt
begraaf het drama in de tuin
pak een gieter
laat in de schaduw bloemen bloeien

dit is een weg op het land
wind over de bomen
vele stappen tot de horizon
steeds ligt een nieuwe akker open
ik duw de aarde af
dan schrijf ik mijn idee
kleuren juichen als tomaten
tot de muren me tot slot omarmen
dit is een schicht waarmee ik de wolken meet
strooi rond jou de stralen
toch ligt het sprookje in de mist
er is nog erfenis van reden
de weg verzakt in het moeras
ik ben bepaald ten diepste (wezen).




Clown

De clown is als een vrouw
hij heeft geen wapens
zijn broze oogopslag
zijn kinderlijke falen

de clown is als een vrouw
gevoelig is zijn dans
onhandig gaat hij af
wil alles mooier maken
zijn ware verdriet zal hij nooit noemen

de clown die zoekt de kinderen op
met onschuld in de ogen
hij speelt een ongedwongen grap
de mensen lachen
hij kent zijn doel
als dwaas gedoogd
hij is een clown geworden

een clown dat is een kleine man
als de schminck is afgedaan
een kleine man
een kunstenaar
vaak door het leven aangeslagen

de clown zijn kinderlijke droom
er is applaus
hij lacht
in de piste leeft hij op
tonend wat in de lucht blijft hangen
beste wensen die bijna waarheid worden
zo speelt de clown zijn vluchtig spel
dan gaat hij af alsof hij heilig gelooft
in ongeknakte bloemen

de clown is als een vrouw.




Utopia

Het zijn die dorpen tegen de rotsen van het zuiden
land dat straalt bij de laatste zon
zandwegen slingeren door de kloven
waar fruitbomen tegen de helling staan
een herder met een hond

niets is er geschonden
geen knecht of baas
de tijd stroomt met de seizoenen
het lot bepaalt

het zijn die dorpen tegen de rotsen van het zuiden
waarvan een schilder droomt
als zijn gloedvol penseel over het linnen dwaalt
hij schept sfeer buiten de dagelijkse nood
land dat straalt bij de laatste zon
ijle bomen bekronen de hemel
huizen van gevoel

niets is er geschonden
geen knecht of baas
de tijd stroomt met de seizoenen
het lot bepaalt

het zijn dorpen waar de uren gaan
met het licht van de dag
in tere regelmaat
gezaaid, geoogst
offer aan de aarde, werkkracht
verf droogt in de zon
het verhaal lijkt af
de schilder is tevreden
in traag geluksgevoel.




Samen

Mijn vriend
we speelden samen op de snaren
het was een feest
de droom die stond
we liepen in gedachten
langs bloemen, zonnepaden
er was geen haast
de wind die komt en gaat
met teerbezielde snaren
de droom geraakt

Mijn vriend
wij die het beste gaven
onuitgesproken idealen
het spel dat kinderen maakt
open is de horizon
de blauwe dromen
met het springen van de klank
vriendschap die dan telt
samen trillen tonen
de muziek komt uit het hart.



Vroeger

De zolder kraakt
hij leest in boeken
een zwarte kater langs de blauwe lucht
de thee staat op
zij is er niet
langzaam wordt het later

De zolder kraakt
de grijze plagen van de regen
weggekropen niets meer hoeven
het is als thuis
misschien een winterslaap

De zolder kraakt
vochtig hout verbleekt door jaren
het oude huis waar mijn gedachtes dwalen
de plek waar ik bestond

De zolder kraakt
wind giert rond
het is gegund te leven daar
in huiverige dromen
voorzichtig
spelend
aangeraakt.



Musica

Sober begint een toon
die als een voorzichtige bloem opengaat
reikend naar het beste, het ritme, de samenklank
het is de troost van de rivier
stromend met ingehouden kracht
fijn wordt het web geweven
klanken brengen woorden voort
een warm akkoord
wat nooit benauwd maar voedt
een lied
het teder oor steeds weer verrast
je wordt naar harmonie gevoerd
geen vast recept of uitverkoop
een boodschap van de zon
die steeds herkenning vraagt

Sober begint een toon
die als een voorzichtige bloem opengaat
de romanticus strekt zijn vingers naar het blauw
zuigt zijn longen vol
zo fijn omvat door klank die stroomt
waar ruimte groeit tot lied
zacht naar harmonie gevoerd
hoe elke stap de droom verrast
wat een overvloed !




Abstrakt

En het is goed om niet te kennen
wezens gaan met de dageraad
stemmen verwaaien
niets is waar buiten het nu ervaren
twijfel ligt voor en achter
en het is beter om niet te weten
stemmen verwaaien
niets is waar buiten het nu ervaren.




Meditatie

Kelk van de bloem
van de bloem van het woord
een bedauwde liefdesroos
gekust en aangeraakt ontvangen
waar doorn zinloos wordt

kelk van de bloem
van de bloem vervuld van zwijgen
gehuld in de tere stilte van morgenijs
een vreugdevolle overvloed
teveel om te omarmen

kelk van de bloem
waar tijd als het licht verglijdt
met het vloeien van de dageraad
in liefdevolle bloem
waar leven trots en waardig wordt gedragen.



Seizoenen

Laat mij gaan langs lentelanen
waar de kronen in hun bloei verstard, rossige knoppen
jouw vlugge zwarte fiets verdwijnt
jij zit trots rechtop
lenig gaat jouw pluim met rode haren

laat mij dan gaan langs lentelanen
ik wil de liefde proeven
ritselend en ruisend, hoe het grintpad knarst
ongrijpbaar blauw
zacht is het licht onder de bomen
je schaduw springt en danst zo vrolijk
ik zie de lente gaan met dromerige ogen
je bent te snel

laat mij dan gaan langs alle dijken
groen van gras en geel van bloemen
vogelvlucht en wuivend riet
scherpe vleugels door het blauw
laat mij dan gaan langs alle dijken
traag als het verlangen
de lome neusklank van de koeien en kruidig hooi
jij loopt met de warmte van de zon
ik wil je op het land omarmen
tere stengels overal
ik zie de zomer gaan
jij bent zo vol en ik zo mager

laat mij naar de vlakte gaan
waar de waaiboom groeit en leven wordt gekloofd, verwrongen
laat mij dan naar de vlakte gaan
waar mossen en zwammen de regen drinken
kikkers kwaken in de plassen
ik ben alleen, bezie de herfst tot in de winter
de sprookjesprinsessen zijn verdwenen
kleuren vlammen nog eenmaal op tot ze vergaan
ik ben dit dwalen zat, steeds zwaarder
de haard is koud en ijspilaren schrille troost
ongenaakbare paleizen, wenteltrappen klatergoud, bevroren
wil jouw gloed door de seizoenen, liefde raak me, kus me overal.



Echo van wens

Ik geef je het licht door de ramen in kale kamers
ik geef je drinken uit een mok
ik mors met thee
ik struikel over onzinnige woorden
hoe mooi is het tot de avond
ik zit verstrikt in liefde
hoop dat je begrijpt

naakter kan ik niet zijn
ik wil bevrijden in gebaren
ik wil bevrijden in de dans
ik wil het zeggen, schreeuwen, ademen
dat ik van dit alles houd
over bergen, over dalen
neem je mee naar mijn land
leven in lentes met kleurig licht
met jou op zoek naar de klank van tederheid

ik ga in zee
de wind die golven maakt
overal wil ik die liefde proeven
op jouw zoete huid
in kruidig gras
bewaar alleen je dunste bloes
jouw jeugd
neem je mee naar mijn land van voelen.



Meisjes

Zij roeien voort in een lach
je ziet geen peddels, het gaat moeiteloos
ze zweven in hun jeugd, hun trots
de droom is nog niet ingezakt op aarde
hun verhaal is onbewust
de prinses kent zichzelf en kleedt zich nonchalant
haar wezen is nog jong in onaangeraakte glans

Smalle heupen in achteloze spijkerbroek
versleten blauw en bollend blond
haar ranke stand, een zoekende libelle
zij heeft de dans gewoon
teder aangevat, zij is het zelf

Het mooie kriebelt in haar vel
licht gespannen als een kat op jacht
zij plooit zich als haar diepste gedachten
weifelend, voorzichtig word ik overmand
zij geeft het commentaar
haar neusje wipt speels op en neer
ik ben sprakeloos verbaasd, verliefd, verwonderd

Met zingend hart schiet ik tekort
welk akkoord dat past?
iets in haar blijft ongevangen
zij heeft haar schoonheid achter glas
ik kijk in haar ogen en word een vreemde.



Ramses

Altijd in het licht van de maan
verlegen jongen met een cowboyhoed
lieve moeder, dit is een song
ja, ik bedoel het heus wel goed

ben verliefd op Marian
lente in mijn hart
dit is de mooiste melodie
we zijn een paar apart

't komt heus wel goed
lieve moeder, ook voor jou
ik blijf op zoek.



Rauwe groenten, blanke pitten ?

Het zijn de zwarte maskers in karig licht,
vertrokken herinneringen, splijtzwammen
Duisternis wordt slechts spaarzaam getekend
met geslepen licht, de stalen stralen van hen
die in de aanval gingen

Zij trapten de vuilnisbakken over verlaten straten,
zwierven als honden rond,
donker waren hun holen
Schimmige krijgers in een ruimte gevuld met zwart,
zij zochten dieper, gebaren gaven kracht,
vreemde rituelen,
gekken op de oordeelsdag

De putten gaan open,
er klinken schrille kreten,
ratten ontsnappen uit hun riolen,
de rotting is warm en laf,
dit is vlees geen liefde

Hun eten is walgelijk:
Reeds jaren eerder vatten zij de maagden
tussen de benen,
alle broeinesten van vochtig leven besprenkelden ze
met drank en hun adem verpest door nicotine,
zij waren zwijnen

Om een rebel te zijn,
om te razen en te tieren met energie in overvloed,
het leven tot de hel te leven,
tussen betonnen dekens,
beroofd van alle driften,
te sterven in de goot,
op kille stenen,
kille stenen,
zo liefdeloos,
zo liefdeloos.



Kleur bekennen (inspiratie Simon Vinkenoog)

Voortaan geen verantwoording, laffe theorie
de materie is bezield, van inkt of verf doordrongen
gevoel stuurt, ik dien te varen, en is een tijd van kunst
tot het evenwicht, de rust, met jou beminnen

Prijs het licht dat is gegeven op iedere nieuwe dag
om steeds weer te vervolbrengen, vervolmaken,
aan te raken, te omspelen, te werken, moe te worden
lief te hebben, te genieten, compleet te zijn
alsof het einde nadert, in het besef van eindigheid
iedere adem te bekennen, erkennen, spiegelen, herhalen
onverwoestbaarheid te stralen, vermoedend, vloeiend
trillend, het licht brandt binnenin

Rond armen en benen, ijle sferen ontspruiten
aan zoekende vingers, wijder wordt de borst
onsterfelijk moment, het hart verlicht, doorvoedt
het goede, toekomst noch geschiedenis
een kind dat nooit ouder wordt

Nu volstaat, de emmer van de ziel is overvol
met het klaarste water, geen einde deert het begin
een luchtbel, dit gaat zwevend tot de geest verwaait
rust in vrede, harmonie hersteld

Altijd was het zo mooi op het maagdelijke veld
van nieuwe geboorte, voel de wind, de zon
de aarde, het welkom groots akkoord
de geuren van de bladeren, takken, bloemen
mensen bij elkaar, mensen bij elkaar, warmte zoekend
de rest zijn leugens, vloeken
nog is en liefde tekort.




Honeysuckle Rose (Fats Waller)

De piano danst, vlindert met korte teugjes,
loopt in dribbelpas
de hemel draait als kleurpalet
en aarde tintelt blauw,
ondeugende straaltjes water springen van een rots;
het regent vrolijk in onweerstaanbaar licht,
Honeysuckle Rose,
er is geen horizon.



Round about midnight (Thelonius Monk / Piet Kuypers)

koele binnenplaats met druipende kandelaars
stapstenen bij de hand
een kleine schittering van licht verwarmd
achter de ijle bogen is de open ruimte helder
stappen op het pad naar de maagdelijke horizon
struikelen, onhandig doen
clown spelen op hellend vlak
lachen en vallen op je gat
beseffend, traag, altijd te laat
gelokt door de wensen bij een romige kaars
de slaapwandelaar wordt in de dakgoot wakker
machtig is dit avondverlangen
de muziek verwaait.



Winter

Winternijverheid is het pikken tussen harde stengels
nodeloos scharrelen in het riet
lopen over het ijs met wankele poten
een opgeblazen verenpak
zwerven over harde velden
schuilen in het kreupelhout

Winternijverheid is trekken aan versteende strootjes
het warme vet wordt snel verbrand
louter overlevingstocht of winterslaap
pezen komen bloot op magere hals
als droom van ver de lente diep verwacht
het eerste groen ontdooid in dunne middagzon
slechts een pauze
een lichte bios die veel belooft
totdat het ijs verhart
het sneller huiswaarts spoeden
vogels vreedzaam bij de haard
winters tot ontmoeten.



De saxofoon

De sax zuigt, slurpt, zwelt
nonchalante benen dansen weg,
gedachtenloos om steeds in elastiek te vallen
de weg is vriendelijk maar glad
een pijp trekt zoete wolkjes kringelend door het blauwe vlak
adem schept zichzelf
zorgeloze slenterpassen
opgerekt
tot puur genot

De sax zuigt, slurpt, zwelt
iedere stoot duwt hogerop
teneindetoe zichzelf te horen,
trechters vol verlangen
vrijheid kiest geen woning
het gaat rond, vervloeit met lucht
die tot een warme golf door fantasie gebracht

Zo lijmt de sax
de mens verhard
zo maakt zij luchtig spel van zinnen
de weg is vriendelijk maar glad
de droom geoogst
kringelend door het blauwe vlak
adem schept zichzelf
zorgeloze slenterpassen
opgerekt tot puur genot
zo is de sax
zo is de sax.



Toneel

Een breed orkest van kronen
ruist in de stilte van de kille avond
boven de aarde welft een leegte met sterren
tegen het duister staan de huizen
de kerktoren met haar klok
galmende slagen door de ruimte
waar men zich achter muren heeft verschanst

buiten de blauwe glans van de TV
heersen de woordenloze straten
het wafelijs maakt maagdeljke sloten
de bermen zijn hard en wit
als de planken van de brug
die kraken onder een verdwaalde fiets
het laatste licht trekt achter de dijk en zinkt
een eend vliegt op, doorbreekt de vorst

die avond tussen gladde asfaltwegen
het harde land
huizen als verzwegen stenen, rustend in zichzelf
de boodschap van de halve maan, de juiste koers
zo staat alles in het duister
op een vreugdevolle plaats verstard
zo leeft de nacht.



In het voorbijgaan

Pijn om de kou van een vrouw
verloren in zichzelf
om haar stem die roept uit diepe bron
om ogen die helder stralen
om haar lege armen

toch glijdt de trage dans
in haar lach, haar oogopslag
vrouwelijke gebaren
zij kiest voor tederheid
de zijde van het hart

nog is er die pijn
om een bloem
tussen supermarkt en TV
haar dagelijkse doelen
met wat pluche teddyberen
een koffiesprits
hoe het nooit echt gezellig wordt
warmte tekort

de straling van de buis verdoofd
een damesblad
naast de koude keuken thuis
hoe levendig is glamourland.



Beelding

Klank die de holte bewoont,
het beton doordringt en plooit,
kleedt als een tent op een barre vlakte.

Bomen vegen de wind van het zuiden,
de koestering van een warme hand,
zon doordringt de huid.

Haar stralen ronden de wanden en grillen komen op
als afgedropen kaarsen, alles zindert.

Nu is de tederheid klaar voor warme bronnen,
daarin naakt te spelen,
en zeker, de grenzen zullen vallen.

Randen krullen al om en ontvouwen de hemel
waar op een bed voor alle tijd het leven is gelegen.
Om zachte enkels schittert zilver, fijn besneden,
zij wenkt zonder voorbehoud.

Een schelp gaat voorzichtig open,
het dunste laken inbegrepen,
langzaam word ik ingerold.

Tussen wrede steen beneden,
uitgewoonde slakkenhuizen,
het leer, de regenplagen, het gemene.

Boven blaast zij zoete wolken
over de haren van mijn rug
en in de gangen van mijn oren.

Een huiverend verlangen,
het reiken naar geluk,
een lichaam dat zich vult, verliest,
haar mateloze gaven.

Voor liefde wil ik zuiver zingen,
zonder angst
het opgaan van de klank te eren.

Samenvloeiend, samentrillend
op een stroom van sterren
draai ik rond jouw licht,
jij geeft mij baan,
ik neem de ruimte voltevreden;
een geest verwaaid, bijeengedreven,
laat de adem gaan.

Juist door de ijzigste wind,
het diepste duister,
juichend te weten,
er zijn cirkels die niet kunnen breken,
vliedend naar het ruimtepunt,
een alfa en een Omega.

Huid op huid, klank op klank,
ingedrukt en teruggeweken,
de galm en haar tegenwicht,
een antwoord tot het hart gedreven,
wat de ziel verlicht.

Een dans door vuur,
steeds een geven,
steeds een nemen,
tot koude stenen,
de gloed van hartstocht is verdwenen,
de sintels van de ouderdom.

Nooit zover zijn afgedreven,
de grote liefde houdt ons warm,
ogen die in aandacht spreken,
zacht zijn tot de laatste dag.

Niet van het leven,
de stenen waartegen we streden,
de kilte van het vroege graf.
Nu brandt de kaars, vervuld van geest,
gevoed door liefde in de kleinste vezel,
het web dat ons omspant,
waar we zijn ingeregen
tot de levensdans;
eens buigt het hoofd ter aarde, het was de moeite waard
in warmte, in warmte van het leven.




Schilder

Bescheiden is de opdracht
stilte trekt rond de schilder
een tevreden lach om zijn mond
binnen de kleuren op papier heerst de harmonie
de waan van de dag krijgt geen vat op hem
die schilder

hij voelt alleen de liefde
te groot voor woorden
wacht tot de golven terugslaan
op de kust van zijn verlangen.



Ode aan de eeuwige vrouw (Chagall)

Zij legt de slaap een mantel maanlicht om
en danst over de pleinen
op de muziek van de nacht
diep trilt boven de schimmige stenen
de kleur van haar verlangen
elke draai naakt in het licht
wordt ze beslopen door instinkten
gesust door de muziek
met de gang van haar heupen voedt ze het leven
en de faun van de nacht ligt aan haar voeten
en trekt de muze teder ...



Treinobservaties

deze slang bergt grauw reptielen
in schemerlicht
koude ingewanden van zelfverzonken suffen
de vroege morgen ziet de ploeter van de avond
forensentrein

maar warme plek in wezenloze mensenrij
waar het vroege ochtendlicht
zijwaarts streelt een fijn gezicht
zuigt de prille morgen in
van jeugd nog niet gesmoord
je eigen glans
en ik weer blij

maar ook
het hart gesneden met status
carriërewaan
geplakt achter krantenpapier
onaanraakbaar
onbestaan
droom je stenen poppen
suizen aan diggelen
totdat alles stil
maar jouw pitje warmte
samen
in een lege trein
gewoon vrijen
samenzijn.



Jij, mijn droomrivier

Jij zit aan de rivier van mijn dromen
die ik, kwajongen
met stenen probeer af te dammen
als jij even glimlacht cirkelen libellen en waterlopers
mijn energie tegen tijdloos stromend water

als ik me in de luren leg
met stroomgaatjes en kolken
trek jij je schoonheid van het water
onbereikbaar
zelfgenietend
op het stille stenenstrand

wanneer de zon over het water buigt
merk ik de windbomen
en verstrooide stenen
zonder jou
een koud en nat insekt
nutteloos gravend
een rivierbed
eeuwige verliezer
een don Quichotte tegen de stroom.



Stenen vrouw

Een vrouw geblutst
in steen getekend
toont haar onmacht door de tijd
de horizon die is geweken
de tand des tijds die kent geen spijt

een vrouw geblutst
in steen getekend
kijkt slechts terug
met smart vervuld
wat eens zoveel voor haar betekent
is nu in duisternis gehuld

een vrouw geblutst
in steen getekend
raakt de wereld niet meer aan
zo koud
zo kil ze is geworden
is haar leven uitgegaan

een vrouw geblutst
in steen getekend
herinnert ons aan die tijd
dat vaardige hand
van kunst doordrongen
haar beeltenis heeft ingewijd

een vrouw geblutst
in steen getekend
ze wacht tot haar versteende lijf
zal worden als het zand
door alle winden omgewoeld
terugkerend naar het land

een vrouw geblutst
in steen getekend
eens behoorde haar de aarde toe.



Totaal los en wat ?

Ik voel me een losgerukt viooltje
onder een schreeuwende lucht
laat me
laat me harlekino
leven is een gekkendans

ik fileer de huid van taal
tot op het bot
mogelijk nog wat beelden
de echo van een droom

humor naait mij het laatste oor aan
voorlopig.




Dennenhout

Dennenhout in het lokaal
licht en glad
profielgezaagd
eens verpakt in dennenschors
zoetig ruik je nog de hars
waarlangs de boom haar sappen zoog
nerven fijngestrekt

dennenhout in het lokaal
het plafond van levenslijn en groef
met donkerbruine pit
de kern en de takkenstand
dennenhout leeft voort als plank
zoetig ruik je nog de hars
rook stijgt op in het lokaal.



Idee

Buiten de velden van rede of regelmaat
rijpt het idee bezeten
een weefsel voor de vorm
nog los van letter of verklaring
ongekende paden
die onder de voeten van de reiziger
stap voor stap
materialiseren

aan de rand van dromerige vlakken
de grens kennen
anders als een mier vertrapt
onder de stalen hak:
de werkelijkheid.



Werken van grote liefde

De bomen ruisen
beschaduwde lanen
mensenhuizen
ik had het lief
als een kleinnood in mijn hand
ik, een danser in hoger sferen
verwondering
lichten en geluiden zo vertrouwd
mijn land

zo ademden de jaren
een wereld die nog kneedbaar was
nog geen zichtbaar deel aan mensenschuld
het levensgroot tekort
toen tintelde nog de harmonie
een frisse wind vol fantasie
wat nog niet door de kennislast
verwrongen wordt

inzichten deden een aanval op de burcht van liefde
de redeloze zonnedans verklonk
meisjes zijn geen vlinders
de bijtjes en de bloem
o, kon ik nog maar mateloos alleen om vrouwelijkheid beminnen
genieten zonder doel

alle wegen vol vernuft
liefde kent geen enkel spoor
alleen verwonderd danser wezen
reikend naar de horizon
het twinkelend akkoord
de naklank waar je warm van wordt
een trage echo ongehoord.



Bos

'S avonds wordt ook het hout verzwaard
donkere takken bevissen de nacht
onder een boezem van sterren
roerloze stammen
de weerschijn van vreemd licht
ongrijpbaar is de maan
huiver op het pad
't ongewisse roept van verre

laat mij dan gaan
tussen late bramen
de geur van rottend blad
takken die verworden
schimmel heerst alom

mij beloeren de stammen
duizendvoud alleen
er blaft een hond
de geur van angst
een boerenerf

in het voor duister wijkend bostoneel
ik ben op zoek
naar jou
elke stap ben ik
mezelf
teveel
tekort
geef mij een gebaar
een lach
iets tastbaars lief
voor mij
voor mijn gekwelde hart.



Meisje

Om jouw lippen
langzaam glijd ik af
open als waters zo diep
een hand
en huiver
onder jouw vel
huid begeeft steeds dichter
jij geeft toe
de tijd breekt
ik vul me met jouw warmte

dan wil ik teder zeggen
waar geen woord voor is
liefste, houd me
om jouw lippen
zacht
ben ik
die nacht
gerust
voor eeuwig
hart aan hart
verbonden

het voelen
de liefde
die diep in me
beweegt.




Straat

Een vrouw duwt een kinderwagen
eindeloze nieuwbouwwijk
de zon raakt het asfalt
toch blijft het koeltjes
bij de vijver met de eendjes
wat dierengeur
een hertenkamp
opa staat er bij een boom
hij lacht en is tevreden
het kleinkind stapt parmantig rond
jasje dasje goed verzorgd
er is geen ijs maar moeder houdt ervan
en houden van
dat is versieren.



Muziek

Speel me
nocturnes van Chopin
en zeg me met zoete stem
dat je van me houdt
nee, zeg het fluisterend
met je adem
omspeel me teder
met je hand

0, muze
zet de piano onder de sterren
wat een groots decor.



Eurithmie

het zijn gestaltes
gesluierde gebaren
doortrokken van een eeuwig licht
waar vrede heerst
op het ritme van de lyrische muziek

armen openen de ruimte
het verlangen zoekt zacht haar weg
een lichaam in een lang gewaad
behoedzame passen naar vervulling ingezonken
op het einde van de maat

kleuren wijken en komen op
rood en blauw zo diep
een onderaardse gloed
de spelers als pionnen
door helderheid losgemaakt
want alles vloeit

zinderend zijn de krachten van de muze
zij komen samen in de bron
waar het beste in de mens zich toont
een opwaarts streven
de tempels der klassieken worden weer bewoond

oude idealen en nieuwe eeuwigheid
steeds zoekend naar verbinding
want romantiek die zet zich voort
een slingerend pad
de aftocht van het heden

domeinen in nevels gehuld
de pelgrims zijn gestalten
gesluierde gebaren
uitziend naar het innerlijk licht
de eigen melodie
de ziel tenslotte
raakt het leven
momenten euforie.




Vriend

Ik zag aan je mond
je was niet vrij
je kromp
ogen rolden voorzichtig weg
een vaag excuus
je wendde je af
jouw twijfel trof me diep
ook ik stond tandenloos
iets te geven, wist niet wat
rond ons werd het stom
beladen stilte
jij glipte weg
mij restte de stenen
deze mijmeringen
een gedicht
als dit
nodeloos gespleten.




Liefde

Voor jou sta ik op de brug
boezem aan boezem boven het kille water
warmte die ons scheidt, warmte die ons bindt
in de glans van het late licht
jouw ogen
jouw ogen
jouw ogen
in omarming

wij zijn samen tot de nacht gezonken
waar een huiverige wind ons stuurt
op gespleten wegen
nog lang klinkt de klank van liefde na
voor jou sta ik op de brug.



Land

Ik wil het land van alle luchten
met smart
de verzoeking van de klarinet
de bittere geur van het bollenland
vocht totop het bot
gedragen door klassieke muze
de diepste voren
over het gure land
tranen in de ogen
een hemelse klacht

een meester in muziek heeft gevoel gezaaid
en ik sta open
een stengel op de tocht
een tedere aar ineengedoken
een zwemmer op het droge

ik wil het land
de kluiten proeven
de kille sluis gedekt met stro
zand tussen de tanden
vogels over donker water
ik wil het naakte land
dromen op de mooiste snaren
de sterren zijn bespannen
lichtend zonder namen
als een kind gerustgesteld.



Schrijver

Ik wil je in geel voor gekweld verlangen
en in grijs voor een koel verstand
in het ware licht, een kale kamer
de wind en de geluiden
het druppen van de kraan
het zoemen van een mot

strijdt tegen het leugenbeest
dag en nacht jouw huid bekropen
als schild een vel papier
hoe naakt je was met woorden
ik wil je als een held
in het licht van jouw verbeeldingskracht
trotserend alle golven

ik wil je met de vurige adem van geliefden
rillingen, vergeten krachten
een vrouwenhand glijdt over een broze borst
zo ben je ook
ik zoek de mens diep in jouw ogen.



* Informatie e-mail: felixhvb@planet.nl

Welkom

Vacuüm Cultuurnetwerk Alkmaar - 2017